Het mannetje van de gewone oeverlibel heeft een blauw achterlijf met een geel randje en een zwart puntje. Het vrouwtje heeft een geel achterlijf met een zwarte tekening. Het achterlijf wordt naar het einde toe iets smaller. De mannetjes vliegen snel heen en weer vlak boven het water, hierdoor lijken ze wel op een blauwe pijl. Als ze even uitrusten, kiezen ze vaak een kaal plekje op de oever.
De larven leven wel twee tot drie jaar onder water voordat ze gaan uitsluipen. De huidjes kan je vinden aan de stengels van de oeverplanten. Het uitsluipen gebeurt tussen mei en augustus, maar de meeste huidjes kan je vinden in juni. De huidjes zijn 2 tot 3 cm groot.